- ever
- adv. ooit, ten alle tijden, altijdever[ evvə] , 〈formeel〉 e'er [ eə]1 ooit ⇒ van mijn/je/zijn leven2 〈informeel〉toch ⇒ in 's hemelsnaam3 〈informeel; emfatisch〉echt ⇒ erg, verschrikkelijk, zo … als het maar kan4 〈formeel behalve in sommige verbindingen〉immer ⇒ altijd, voortdurend♦voorbeelden:1 did you ever (see/hear the like)! • asjemenou!, heb je van je leven!have you ever been to Rome? • ben je ooit naar Rome geweest?〈informeel〉 never ever! • nooit van mijn leven!faster than ever • sneller dan ooit2 〈Amerikaans-Engels〉 boy, is he ever conceited! • sjonge, wat is me dat een verwaande kwast!what ever did you do to him? • wat heb je hem in 's hemelsnaam (aan)gedaan?how ever could I do that? • hoe zou ik dat in 's hemelsnaam kunnen?3 〈voornamelijk Brits-Engels〉 it is ever so cold • het is verschrikkelijk koud〈voornamelijk Brits-Engels〉 thanks ever so much! • hartstikke bedankt!4 an ever-growing fear • een steeds groeiende angst〈informeel〉 yours ever/ever yours • je 〈aan eind van brief〉they lived happily ever after • daarna leefden ze lang en gelukkigever since • van toen af; sindsdienfor ever (and ever/a day) • voor (eeuwig en) altijd
English-Dutch dictionary. 2013.